Broadcom Advanced Control Suite 3 - overzicht
Broadcom Advanced Control Suite 3 opstarten
Broadcom Advanced Control Suite 3 gebruiken
Broadcom Advanced Control Suite 3 (BACS 3) is een geïntegreerde toepassing die nuttige informatie verschaft over elke netwerkadapter die op uw systeem is geïnstalleerd. Met BACS 3 kunt u voor elke adapter zowel gedetailleerde (diagnostische) tests en analyses uitvoeren als verkeersstatistieken bekijken en eigenschappen wijzigen.
Klik in het Configuratiescherm op Broadcom Control Suite 3.
Microsoft .NET Framework 2.0 bevat de runtime-bestanden en bijbehorende bestanden die nodig zijn om BACS 3 uit te voeren. Om ervoor te zorgen dat BACS 3 functioneert, moet u deze bestanden op de computer installeren. Zie Tabel 1 voor meer informatie over de minimaal vereiste en aanbevolen versie van .NET Framework voor uw besturingssyteem.
OPMERKINGEN:
Besturingssysteem
|
Minimaal vereist
|
Aanbevolen
|
||
---|---|---|---|---|
Versie
|
Hoe te verkrijgen
|
Versie
|
Hoe te verkrijgen
|
|
Windows XP
|
.NET 2.0
|
Downloaden van http://windowsupdate.microsoft.com/
|
.NET 2.0 SP1
|
Downloaden van http://windowsupdate.microsoft.com/
|
Windows Vista
|
.NET 2.0
|
Inbegrepen bij .NET 3.0, dat met het besturingssysteem wordt geïnstalleerd
|
.NET 2.0 SP1
|
Downloaden van http://windowsupdate.microsoft.com/
|
Start BACS 3. Klik op het tabblad met de gewenste informatie of toegang tot tests, diagnostische gegevens, analyses en adaptereigenschappen.
BACS 3 heeft een contextgevoelige interface. Wanneer een item wordt geselecteerd in de verkennerweergave, zoals een adapter, stuurprogramma, team of VLAN, worden de informatie en opties weergegeven die voor het geselecteerde item beschikbaar zijn. Bepaalde tabbladen, menuopties en apparaatgegevens zijn alleen beschikbaar als bepaalde typen apparaten zijn geïnstalleerd of als een bepaald item is geselecteerd in de interface.
In het deelvenster Apparaatbeheer worden de apparaten weergegeven die met behulp van BACS 3 kunnen worden bekeken, geanalyseerd, getest of aangepast. Wanneer er een item is geselecteerd in het deelvenster Apparaatbeheer, worden de tabbladen met informatie en opties weergegeven die voor het item beschikbaar zijn. Omdat de BACS 3-interface contextgevoelig is, kan alleen de informatie voor het geselecteerde item worden weergegeven of aangepast.
Items in Apparaatbeheer kunnen worden weergegeven op type of op verbinding.
Items in Apparaatbeheer weergeven op type
Een enkel hardwareapparaat gebruikt mogelijk verschillende stuurprogramma's en daarom deelt Apparaatbeheer elk item in aparte categorieën in.
Items in Apparaatbeheer weergeven op verbinding
In de verbindingsweergave worden de server en clientapparaten in een hiërarchische structuur weergegeven, waardoor u gemakkelijker de relatie tussen de adapters kunt zien. Net als bij het deelvenster Apparaatbeheer, worden de opties die beschikbaar zijn voor een item weergegeven wanneer u dat item in de verbindingsweergave selecteert.
In het deelvenster Apparaatbeheer geeft het pictogram naast elk apparaat de status van het apparaat aan. Wanneer een pictogram naast een apparaatnaam normaal wordt weergegeven, geeft dit aan dat het apparaat is aangesloten en dat het werkt.
BACS 3 plaatst tijdens de installatie een pictogram in de taakbalk van Windows. In het venster Opties kunt u dit pictogram in- of uitschakelen.
Het BACS-systeemvakpictogram in- of uitschakelen
Het uiterlijk van de BACS 3-interface kan worden aangepast.
Het uiterlijk van de interface veranderen
De interface herstellen naar het standaarduiterlijk
In het gedeelte Vital Signs op het tabblad Informatie vindt u nuttige informatie over de netwerkadapters die op uw systeem zijn geïnstalleerd, zoals de verbindingsstatus van de adapter en de algemene netwerkconnectiviteit.
Als u de informatie over vital signs voor een geïnstalleerde netwerkadapter wilt weergeven, klikt u op de naam van de adapter in het deelvenster Apparaatbeheer en vervolgens op het tabblad Informatie.
OPMERKINGEN:
Het unieke hardware-adres dat is toegewezen aan de netwerkadapter.
Het netwerkadres van de adapter. Als het IP-adres alleen uit nullen bestaat, is het bijbehorende stuurprogramma niet gekoppeld aan het Internet Protocol (IP).
De status van de netwerkkoppeling.
De adapter functioneert in de aangegeven duplex-modus.
De koppelsnelheid van de adapter, in megabits per seconde.
De offload-mogelijkheden die worden ondersteund door de adapter.
In het gedeelte Stuurprogramma-informatie op het tabblad Informatie vindt u gegevens over het stuurprogramma voor de geselecteerde netwerkadapter.
Als u de informatie over het stuurprogramma voor een geïnstalleerde netwerkadapter wilt weergeven, klikt u op de naam van de adapter in het deelvenster Apparaatbeheer en vervolgens op het tabblad Informatie.
De status van het stuurprogramma van de adapter.
De bestandsnaam van het stuurprogramma van de adapter.
De huidige versie van het stuurprogramma van de adapter.
De datum waarop het stuurprogramma van de adapter is gemaakt.
In het gedeelte Bronnen op het tabblad Informatie vindt u informatie over verbindingen en andere essentiële functies voor de geselecteerde netwerkadapter.
Als u de bronnen voor een geïnstalleerde netwerkadapter wilt weergeven, klikt u op de naam van de adapter in het deelvenster Apparaatbeheer en vervolgens op het tabblad Informatie.
OPMERKING: Sommige informatie is mogelijk niet beschikbaar voor alle Broadcom-netwerkadapters.
Het type I/O-verbindingen (invoer/uitvoer) dat de adapter gebruikt.
Het nummer van de sleuf op het moederbord waar de adapter is geïnstalleerd. Dit item is niet beschikbaar voor adapters van het type PCI Express.
De door de adapter gebruikte signaalfrequentie van de busklok. Dit item is niet beschikbaar voor adapters van het type PCI Express.
Het aantal bits dat de bus tegelijkertijd kan overbrengen van en naar de adapter. Dit item is niet beschikbaar voor adapters van het type PCI Express.
Het nummer van de bus waar de adapter is geïnstalleerd.
Het nummer dat door het besturingssysteem is toegewezen aan de adapter.
Deze parameter geeft het poortnummer aan van de adapter. Het functienummer van adapters met een enkele poort is 0. Het functienummer van adapters met twee poorten is 0 voor de eerste poort en 1 voor de tweede poort.
Het regelnummer van de interrupt van de adapter. Dit kan een nummer zijn tussen 2 en 25.
Het geheugenadres dat is toegewezen aan de adapter. Dit kan nooit zijn ingesteld op een nulwaarde.
In het gedeelte Hardware op het tabblad Informatie vindt u informatie over de hardware-instellingen voor de geselecteerde netwerkadapter.
Als u de hardware voor een geïnstalleerde netwerkadapter wilt weergeven, klikt u op de naam van de adapter in het deelvenster Apparaatbeheer en vervolgens op het tabblad Informatie.
OPMERKING: Sommige informatie is mogelijk niet beschikbaar voor alle Broadcom-netwerkadapters.
De chip-versie van de Broadcom-adapter (deze informatie is niet beschikbaar voor niet-Broadcom-adapters).
De firmwareversie van de Broadcom-adapter (deze informatie is niet beschikbaar voor niet-Broadcom-adapters). Deze informatie is alleen beschikbaar voor Broadcom NetXtreme-adapters.
De ID van de leverancier.
De ID van de adapter.
De ID van de subsysteemleverancier.
De ID van het subsysteem.
Met de optie Netwerktest op het tabblad Diagnostische gegevens kunt u de IP-netwerkconnectiviteit controleren. Met deze test wordt gecontroleerd of het stuurprogramma goed is geïnstalleerd en wordt de connectiviteit naar een andere gateway of ander opgegeven IP-adres op hetzelfde subnet gecontroleerd. De netwerktest gebruikt TCP/IP voor het verzenden van ICMP-pakketten naar externe systemen en wacht vervolgens op een reactie.
De netwerktest uitvoeren
De resultaten van de netwerktest worden weergegeven in het veld Resultaten.
Met de optie Diagnostische tests op het tabblad Diagnostische gegevens kunt u de status van de fysieke componenten van een Broadcom-netwerkadapter controleren. U kunt de tests handmatig starten, of u kunt ervoor kiezen om BACS 3 voortdurend de tests te laten uitvoeren. Als de tests voortdurend worden uitgevoerd, neemt het aantal gelukte en mislukte tests in het veld Status telkens toe wanneer er weer testen worden uitgevoerd. Als een test bijvoorbeeld vier keer is uitgevoerd en steeds is gelukt, wordt in het veld Status de waarde 4/0 weergegeven. Als er echter 3 tests zijn gelukt en 1 mislukt, wordt de waarde 3/1 weergegeven in het veld Status.
OPMERKINGEN:
De diagnostische tests eenmaal uitvoeren
De diagnostische tests voortdurend uitvoeren
Met deze test worden de lees- en schrijfmogelijkheden van de registers van de netwerkadapter getest door verschillende waarden naar de registers te schrijven en het resultaat te controleren. Het stuurprogramma van de adapter gebruikt deze registers voor het uitvoeren van netwerkfuncties, zoals het verzenden en ontvangen van informatie. Als de test mislukt, werkt de adapter wellicht niet goed.
Met deze test worden de lees- en schrijfmogelijkheden van de registers van de fysieke laag (PHY) gecontroleerd. De fysieke laag wordt gebruikt voor het besturen van de elektrische signalen op de draad en voor de configuratie van netwerksnelheden, bijvoorbeeld 1000 Mbit/s.
Met deze test wordt de inhoud van het EEPROM (programmable read-only memory) gecontroleerd door een deel van het EEPROM te lezen en de checksum te berekenen. De test mislukt als de berekende controlesom anders is dan de controlesom die in EEPROM is opgeslagen. Bij een upgrade van het EEPROM-beeld hoeft de code voor deze test niet te worden gewijzigd.
Met deze test wordt het interne geheugen van de adapter gecontroleerd. Tijdens deze test worden patroonwaarden naar het geheugen geschreven en worden de resultaten gelezen. Als er een foute waarde wordt gelezen, mislukken de tests. De adapter werkt niet zonder intern geheugen.
Met deze test wordt de werking van de interne CPU's in de adapter gecontroleerd.
Met deze test wordt gecontroleerd of het NDIS-stuurprogramma (Network Device Driver Interface Specification) interrupts kan ontvangen van de adapter.
Met deze test wordt gecontroleerd of het NDIS-stuurprogramma pakketten kan ontvangen van en verzenden naar de adapter.
Met deze test wordt gecontroleerd of het NDIS-stuurprogramma pakketten kan ontvangen van en verzenden naar de adapter.
Met deze test knipperen alle poort-LED's 5 keer ter identificatie van de adapter.
Met de optie Kabelanalyse op het tabblad Diagnostische gegevens kunt u de conditie van elk draadpaar in een Ethernet CAT5-kabelverbinding binnen een Ethernet-netwerk bewaken. De analysesoftware voert metingen uit van de kabelkwaliteit en vergelijkt de resultaten met IEEE 802.3ab om te controleren of deze hieraan voldoen.
OPMERKINGEN:
Een kabelanalyse uitvoeren
De geldige kabellengte in meters (behalve wanneer het testresultaat Ruis is).
Hier wordt het type koppeling van het kabelpaar weergegeven.
De koppelingssnelheid van de verbinding en de duplex-modus.
De status geeft voltooid of mislukt weer nadat de test is uitgevoerd.
Er zijn verschillende factoren die de testresultaten kunnen beïnvloeden:
Bij Geavanceerd op het tabblad Configuratie kunt u de beschikbare eigenschapswaarden van de geselecteerde adapter bekijken en wijzigen. De beschikbare eigenschappen en hun overeenkomstige instellingen worden hieronder beschreven.
OPMERKINGEN:
Adaptereigenschappen instellen
Hiermee schakelt u de QoS (Quality of Service) in, een IEEE-specificatie (Institute of Electrical and Electronics Engineering) die verschillende typen netwerkverkeer op een andere manier behandelt. Op die manier zijn de vereiste niveaus van betrouwbaarheid en latentie verzekerd naargelang het type verkeer. Deze eigenschap is standaard uitgeschakeld. Schakel deze eigenschap alleen in als de netwerkinfrastructuur QoS ondersteunt. Anders kunnen zich problemen voordoen.
Hiermee kan een Gigabit Ethernet-adapter een link maken op een lagere snelheid wanneer er slechts twee draadparen beschikbaar zijn in de bekabeling. De standaardinstelling voor deze eigenschap is Ingeschakeld.
Hiermee wordt de ontvangst of de verzending van pauzeframes in- of uitgeschakeld. Met pauzeframes kunnen de netwerkadapter en een switch de overdrachtsnelheid besturen. De transmissie wordt tijdelijk gestopt aan de kant waar het onderbrekingsframe wordt ontvangen.
De functie Checksum Offload wordt gewoonlijk berekend door de protocol stack. Als u een van de eigenschappen van Controlesom-offload selecteert (met uitzondering van Geen), kan de controlesom worden berekend door de controller.
Het segmenteren van TCP wordt gewoonlijk uitgevoerd door de protocol stack. Als de eigenschap Large Send Offload wordt ingeschakeld, kan TCP worden gesegmenteerd door de netwerkadapter. De standaardinstelling voor deze eigenschap is Ingeschakeld.
Hiermee kan de netwerkadapter grote Ethernetframes verzenden en ontvangen met een lengte van meer dan 1514 bytes en niet meer dan 9000 bytes (9600 bytes voor netwerkadapters van 10 Gbps). Voor deze eigenschap is een switch nodig waarmee jumboframes kunnen worden verwerkt.
De framegrootte is standaard ingesteld op 1500 bytes. U kunt de de ontvangen frames vergroten in stappen van 500 bytes.
Het lokaal beheerd adres is een door de gebruiker gedefinieerd adres en wordt gebruikt in plaats van het MAC-adres dat oorspronkelijk was toegekend aan de adapter. Elke adapter in het netwerk dient zijn eigen unieke MAC-adres te hebben. Dit lokaal beheerde adres bestaat uit een 12-cijferig hexadecimaal nummer.
Tot de betreffende toegekende reeksen en uitzonderingen voor het lokaal beheerde adres behoren onder andere:
Hiermee kan het verwerken van de netwerkgegevens over meerdere CPU's worden verdeeld. De standaardinstelling voor deze eigenschap is Ingeschakeld.
Met de eigenschap Snelheid en duplex kan de gebruiker de snelheid van de netwerkverbinding en de modus instellen. De adapter kan in de modus Volledige duplex netwerkgegevens tegelijkertijd verzenden en ontvangen.
OPMERKINGEN:
Hiermee kan de netwerkadapter worden geactiveerd vanuit een energiebesparende modus bij de ontvangst van een wake up-frame van het netwerk. Er zijn twee verschillende wake up-frames: Magic Packet en Wake Up Frame.
Hiermee kan de snelheid worden ingesteld waarmee de netwerkadapter verbinding met het netwerk maakt wanneer de netwerkadapter in de Wake-on-LAN-modus staat. Standaard is de WOL-snelheid ingesteld op Auto.
Het segmenteren van TCP wordt gewoonlijk uitgevoerd door de protocol stack. Als de eigenschap Large Send Offload wordt ingeschakeld, kan TCP worden gesegmenteerd door de netwerkadapter.
Hiermee kan de checksum offload voor het IPv4-protocol worden geconfigureerd.
Hiermee kunnen zowel de prioriteitinstelling van netwerkverkeer als VLAN-tagging worden ingeschakeld. VLAN-tagging vindt alleen plaats wanneer de instelling VLAN-ID een waarde heeft die ongelijk is aan 0 (nul).
OPMERKING: Als een tussenliggend stuurprogramma de netwerkadapter beheert voor VLAN-tagging, dienen de instellingen Prioriteit en VLAN uitgeschakeld en Prioriteit ingeschakeld niet te worden gebruikt. Gebruik de instelling Prioriteit en VLAN ingeschakeld en wijzig de VLAN-ID in 0 (nul).
Hiermee schakelt u VLAN-tagging in en kunt u de VLAN-ID configureren wanneer Prioriteit en VLAN ingeschakeld is geselecteerd als instelling voor Prioriteit en VLAN. De VLAN-ID kan een waarde van 1 t/m 4094 hebben en moet overeenkomen met de waarde van de VLAN-tag op de aangesloten switch. Als in dit veld de waarde 0 (standaard) staat, is VLAN-tagging uitgeschakeld.
Risico van VLAN-tagging via het NDIS-minipoortstuurprogramma
Via het stuurprogramma van de NDIS 6.0-minipoort van Broadcom kan een systeem waarin een Broadcom-adapter is opgenomen, worden gekoppeld aan een VLAN waarin tagging wordt gebruikt. Op Windows XP-systemen was deze ondersteuning alleen beschikbaar via een tussenliggend stuurprogramma (bijvoorbeeld Broadcom Advanced Server Program - BASP). In tegenstelling tot BASP ondersteunt het NDIS 6-stuurprogramma echter alleen VLAN-deelname voor één VLAN-ID.
En in tegenstelling tot BASP ondersteunt het NDIS 6.0-stuurprogramma alleen VLAN-tagging van uitgaande pakketten, maar biedt het geen filtering van inkomende pakketten op basis van VLAN ID-lidmaatschap. Deze werking is standaard voor alle minipoortstuurprogramma's. Het feit dat pakketten niet worden gefilterd op basis van VLAN-lidmaatschap kan een beveiligingsrisico vormen, maar bij de beoordeling van dit risico als gevolg van de beperkingen van dit stuurprogramma voor een IPv4-netwerk kan het volgende worden opgemerkt:
En goed geconfigureerd netwerk met diverse VLAN's dient aparte IP-segmenten te gebruiken voor elk VLAN. Dit is noodzakelijk omdat uitgaand verkeer de routingtabel gebruikt om te bepalen via welke adapter (virtueel of fysiek) het verkeer wordt geleid en de keuze van de adapter niet is gebaseerd op VLAN-lidmaatschap.
Aangezien de ondersteuning voor VLAN-tagging van het NDIS 6.0-stuurprogramma van Broadcom is beperkt tot uitgaand verkeer (Tx), is er een risico dat inkomend verkeer (Rx) van een ander VLAN wordt doorgegeven aan het besturingssysteem. Als een netwerk echter goed is geconfigureerd, kunnen de IP-segmentatie en/of VLAN-configuratie van de switch voor extra filtering zorgen waarmee het risico wordt beperkt.
In een scenario met een back-to-back-verbinding kunnen twee computers binnen hetzelfde IP-segment met elkaar communiceren ongeacht hun VLAN-configuratie aangezien er geen filtering op basis van VLAN-lidmaatschap plaatsvindt. In dit scenario wordt er echter van uitgegaan dat de beveiliging toch al geschonden wordt, omdat dit type verbinding niet gebruikelijk is in een VLAN-omgeving.
Als het bovengenoemde risico niet aanvaardbaar is en filtering van VLAN-ID-lidmaatschap vereist is, dan is ondersteuning hiervan via een tussenliggend stuurprogramma noodzakelijk.
Met de informatie op het tabblad Statistieken kunt u de verkeersstatistieken bekijken voor zowel Broadcom-netwerkadapters als netwerkadapters van andere fabrikanten. De statistische informatie die over Broadcom-adapters wordt weergegeven, is uitgebreider dan voor niet-Broadcom-adapters.
Als u de statistische informatie over een netwerkadapter wilt weergeven, klikt u op de naam van de adapter in het deelvenster Apparaatbeheer en vervolgens op het tabblad Statistieken.
Klik op Vernieuwen om voor elke statistiek de meest recente waarden op te halen. Klik op Reset om alle waarden op nul te zetten.
OPMERKINGEN:
In de algemene statistieken worden de statistieken weergegeven van verzonden naar en ontvangen van de adapter.
Een telling van de frames die zijn overgebracht. De teller van deze functie wordt verhoogd wanneer een overdracht OK-bericht wordt ontvangen door de overdrachtstatus.
Een telling van frames die zijn ontvangen. Deze telling bevat geen frames die zijn ontvangen met de fout frame-too-long (frame te lang), FCS- (frame check sequence), lengte- of uitlijningsfouten, of frames die verloren geraakt zijn door een fout in de interne MAC-sublaag. De teller van deze functie wordt verhoogd wanneer er een ontvangst OK-bericht wordt ontvangen door de ontvangststatus.
Een telling van gerichte gegevensframes die zijn overgebracht.
Een telling van frames die zijn overgebracht (zoals aangegeven door de statuswaarde Overdracht OK) aan een groep bestemmingsadressen (geen broadcastadressen).
Een telling van de frames die zijn overgebracht, zoals aangegeven door de overdrachtstatus overdracht OK, aan het broadcast-adres. Frames die naar multicast-adressen zijn verzonden, zijn geen broadcast-frames en worden dus niet meegeteld.
Een telling van gerichte gegevensframes die zijn ontvangen.
Een telling van ontvangen frames die zijn gericht aan een actief non-broadcast groepsadres. Deze telling bevat geen frames die zijn ontvangen met de fout frame-too-long (frame te lang), FCS-, lengte- of uitlijningsfouten, of frames die verloren geraakt zijn door een fout in de interne MAC-sublaag. De teller van deze functie wordt verhoogd zoals aangegeven door de statuswaarde ontvangst OK.
Een telling van frames die zijn ontvangen en gericht zijn aan een broadcast-groepsadres. Deze telling bevat geen frames die zijn ontvangen met de fout frame-too-long (frame te lang), FCS-, lengte- of uitlijningsfouten, of frames die verloren geraakt zijn door een fout in de interne MAC-sublaag. De teller van deze functie wordt verhoogd zoals aangegeven door de statuswaarde ontvangst OK.
Het aantal ontvangen frames met CRC-fouten.
In de IEEE 802.3-statistieken vindt u informatie over opgetreden fouten bij het verzenden en ontvangen.
Een telling van frames waarvan de lengte niet een geheel aantal bytes is en die daarom de FCS-controle niet doorstaan. De teller van deze functie wordt verhoogd wanneer een uitlijningsfout wordt ontvangen door de ontvangststatus.
Een telling van frames die betrokken waren bij één conflict maar vervolgens goed werden overgebracht. Deze teller wordt verhoogd wanneer een overdracht OK-bericht wordt ontvangen als resultaat van een overdracht, en het aantal pogingen 2 is.
Een telling van frames die betrokken waren bij meerdere conflicten maar vervolgens goed werden overgebracht. Deze telling wordt verhoogd wanneer een overdracht OK-bericht wordt ontvangen voor de overdrachtstatus, en de waarde van de pogingsvariabele groter is dan 2 maar kleiner dan of gelijk aan de limiet voor pogingen.
Een telling van frames waarvan de overdracht vertraagd was bij de eerste poging omdat het gebruikte medium in gebruik was. Frames die betrokken waren in een conflict worden niet meegeteld.
Aangepaste statistieken zijn alleen beschikbaar voor ingeschakelde Broadcom-netwerkadapters.
Het aantal frames van minder dan 64 bytes met slechte FCS (Frame Check Sequence).
MAC-controleframes met pauze-opdracht en lengte gelijk aan nul.
MAC-controleframes met pauze-opdracht en lengte groter dan nul.
MAC-controleframes zonder pauze-opdracht.
MAC verzenden met Xon is ingeschakeld.
MAC verzenden met Xon is uitgeschakeld.
Het aantal keren dat de adapter is gevraagd een pakket te verzenden voor het segmenteren van TCP.
Het totale aantal offloaded TCP-verbindingen.